De beroepsvereniging publiceert een opiniestuk naar aanleiding van de nieuwe wettekst die de selectie voor psychologische begeleiding en psychotherapie bepaalt:


De selectie GGZ-spelers is bekend gemaakt, tijd voor een nabespreking.

Geschreven door:

Helena Sybers: voorzitter beroepsvereniging bachelors in de toegepaste psychologie, psychologisch consulent, psychotherapeut en praktijklector aan de opleiding Toegepaste Psychologie Thomas More

Johan De Keyzer: bestuurslid beroepsvereniging bachelors in de toegepaste psychologie, psychologisch consulent, sociaal agoog en lector aan de opleiding Toegepaste Psychologie Thomas More

Fabienne Deschoenmaecker, voorzitter APPA (Association des Praticiens en Psychologie Appliquée)

 

De selectie voor psychologische begeleiding en psychotherapie is bekend gemaakt en werd in een nieuwe wettekst gegoten. De winnaars zijn gekend en we dienen het volledige BFP- bestuur en vooral gedelegeerd bestuurder Koen Lowet, evenals de artsenlobby de nodige felicitaties te geven.

Het BFP-bestuur heeft zich vastgebeten in het dossier en heeft de bondscoach (kabinet De Block) en tegenstanders alle kanten van het veld laten zien. De artsenlobby had voldoende aan een telefoontje om zich een plaats te verzekeren in de selectie. Sommige spelers kan je immers gewoonweg niet negeren. Zoals we vandaag mogen genieten van nabeschouwingen van het voetbal, kunnen we ook dit spel analyseren en kunnen we stilstaan bij welke zaken we moeten meenemen naar de volgende match.

In heel het debat hebben we één belangrijk woord vaak mogen horen, namelijk ‘kwaliteitsbescherming’ van de zorg voor de cliënt. Alle personen die aan psychologische en psychotherapeutische begeleiding doen, omarmen deze kwaliteitseis ten zeerste en hun vertegenwoordigers zijn op het kabinet dan ook komen aantonen dat ze deze eis nastreven, a.d.h.v. deontologische codes, het aantonen van de kwaliteit van hun opleiding, …

De bondscoach (kabinet De Block) kwam er daardoor al snel achter dat enkel het gebruik van dit woord onvoldoende was om tot een selectie te komen. Dus kwamen er prompt nieuwe spelregels bij om de beoogde selectie te verantwoorden. Twee kersverse spelregels worden vanaf dat moment gretig aangehaald, namelijk wetenschappelijkheid en een degelijke opleiding. Laten we deze spelregels eens van naderbij bekijken.

Wetenschappelijkheid

Wetenschappelijkheid wordt in dit debat te pas en te onpas gebruikt. Voor de bondscoach was het eenvoudig: universiteit staat voor wetenschappelijkheid, alle andere opleidingen niet. We horen Koen Lowet deze woorden al lang gebruiken. Heeft hij zijn woorden zo vaak herhaald dat het Ministerie het geloofde? Of is de bondscoach zelf wat ziek in eigen bed en zijn het voornamelijk universitaire parlementsleden en kabinetsmedewerkers die vertrekken vanuit een eigen referentiekader en hierdoor een onvolledig of gekleurd zicht hebben op de degelijkheid van het hoger onderwijs in onze hogescholen? In hoeverre is het oordeel gevrijwaard van kleur?

De universiteit staat dus garant voor wetenschappelijkheid, en universiteitsstudenten krijgen tijdens hun opleiding, om een modewoord te gebruiken, evidence-based kennis mee. Deze uitspraak geldt als vaste waarde en vormt blijkbaar een criterium om hogeschoolstudenten niet te selecteren. Echter na een minimum van onderzoek zou al blijken dat hier het schoentje wringt. We nodigen de Minister en haar kabinet graag uit om de cursussen en ander studiemateriaal van de hogeschoolopleidingen te komen screenen. Het beeld van de vaste waarde zal meteen al wat genuanceerder worden.

Tijdens overleg met het kabinet moesten de selectieheren zelfs toegeven dat ze de professionele bacheloropleiding Toegepaste Psychologie niet kenden en niet wisten welke inhouden en competenties vooropgesteld worden. Maar goed, de bondscoach mag beslissen op basis van de gekende informatie, en niet noodzakelijk de volledige informatie.

In de nabeschouwing echter hebben we terug het recht om de selectie van naderbij bekijken en te analyseren of deze beslissing terecht was. We stellen vast dat heel wat studiemateriaal van de universiteit ook wordt gebruikt op de hogeschool. Op de websites van universiteit en hogeschool zijn de ECTS-fiches (programmagids) vrij te consulteren. Iedereen kan een snelle vergelijking van de handboeken en het studiemateriaal maken. Bovendien zijn er heel wat universitairen (masters, doctors en zelfs professoren) die les geven aan hogeschoolstudenten. Zijn die universitairen dan allemaal slecht opgeleid (slechte handboeken gebruiken, slecht informatie doorgeven, bronnen niet goed nakijken en up to date te houden, …)? Of berust alles op begripsverwarring? Naïef als we zijn, willen we het wel houden op begripsverwarring tussen wetenschappelijk opgeleid zijn of opgeleid zijn om aan wetenschappelijk onderzoek te doen.

De professionele bachelor is inderdaad, vergeleken met de academische masterstudent, minder opgeleid om aan wetenschappelijk onderzoek te doen. Echter staat deze competentie nergens centraal in de wetgeving die men heeft goedgekeurd. Dit kan een niet-selectie dus niet verantwoorden.

Om het evidence based argument verder te gebruiken: er is op dit moment geen bewijs dat de psycholoog de best opgeleide professional is om aan psychologische begeleiding en psychotherapie te doen. Duncan (2012) geeft aan dat vooropleidingen niet de bepalende factor is. We dienen ons dus vragen te stellen of enkel een selectie op basis van een vooropleiding de meest evidence based verantwoordekeuze is? Het zijn voornamelijk de vaardigheden van de GGZ-werker om een therapeutische relatie te ontwikkelen die bepalen of hij zinvol werk kan doen. Hier wringt dan wederom een schoentje. In een universitaire opleiding is het aantal (uren) practica om studenten te coachen en op te leiden in die therapeutische relatie niet groot. Laat dit bij professionele bacheloropleidingen nu net wél het geval zijn. We gaan hier als analist de bondscoach toch op de vingers moeten tikken. De bondscoach wil blijkbaar mensen uitsluiten van de selectie op basis van een doorslaggevende parameter, terwijl hij zelf deze parameter niet volgt (evidence based beslissingen maken).

Degelijke opleiding

Een ander veel gehoorde argument is dat de psycholoog als enige professional een deftige bio- psychosociale opleiding heeft genoten. Koen Lowet zei dan ook graag in een debat of op sociale media dat hij het gek vindt dat wat hij op vijf jaar leert, andere opleidingen op minder tijd kunnen aanleren. Retorisch gezien wil hij met deze uitspraak anderen in diskrediet brengen. “Wij zijn de enigen die het geheel beheersen door een diepgaande opleiding en anderen dus niet”, zou je als toehoorder kunnen begrijpen.

Laten we die ‘diepgaande opleiding’ eens van naderbij bekijken. Een goed raamwerk om vanuit te vertrekken is het EQF-model (European Qualification Framework). Dit model, dat Europees erkend is, specifieert waar een universitaire opleiding voor staat en waar een professionele bachelor voor staat. Het grote verschil ligt in de specialisatiegraad en de complexiteit van de problemen. Daarnaast moet een master meer optreden als spelverdeler (kapitein) en een professionele bachelor meer de casus oplossen. Wanneer de casus te complex wordt, treedt de psycholoog terug op. Verschillende spelers,

met verschillende rollen, elk nodig om tot een team te komen, zou men denken. Toen we het argument aanhaalden van het EQF-model, gaf de kabinetsmedewerker aan dat hij een andere visie had op onderwijs. Een groot nadeel wanneer je land gefederaliseerd is en onderwijs een bevoegdheid is van een gemeenschap.

Maar terug, we luisteren naar de beslissingen van de bondscoach en proberen te begrijpen waarom enkel de psycholoog wordt opgesteld als speler. We vinden dan inderdaad op basis van het EQF- model en op basis van de vijfjarige studie (die men graag wil verlengen) argumenten om de psycholoog een centrale positie te geven. Hij is na(ast) de psychiater inderdaad de best opgeleide persoon om autonoom een diagnose te stellen. Alleen gaat de wetgeving verder. Het gaat ook over psychologische begeleiding en preventie. Gaat men hier dan niet uit de bocht om heel wat andere disciplines uit te sluiten? Een kapitein kan een match toch niet alleen winnen?

Het kabinet zal nu direct aanhalen dat daarom net de ondersteunende beroepen zijn opgenomen in de wetgeving. Wij zijn dan ook verheugd dat we door consequent en herhaald aandringen bij het kabinet en luisterbereide parlementsleden er uiteindelijk in geslaagd zijn om deze opening te maken, die in de eerdere versies van de wetteksten helemaal afwezig was. Tegelijk willen we waarschuwen dat het voorlopig nog enkel om een concept gaat dat een concrete invulling moet krijgen. De reden dat dit concept nog leeg is, is omwille van tijdsdruk en onvoldoende specialisme. Tijdsdruk spreekt voor zich. De wetgeving moet vanaf september 2016 in gang treden. Dit was reeds bepaald bij de wet Muylle in 2014. Daarom is de stemming van de wetgeving ook nog snel en vervroegd gebeurd.

Onvoldoende specialisme vraagt wat meer duiding. De parlementsleden en het kabinet vonden zichzelf onvoldoende specialist om uitspraken te doen over wie een ondersteunend beroep mag zijn. Dus richten ze een Federale Raad voor klinische psychologie en klinische orthopedagogiek op, een Raad die wordt bemand door artsen, psychologen en orthopedagogen. Zij mogen adviezen schrijven aan de Minister die deze dan volgt of naast zich neer legt. Dit idee maakt heel het verhaal gek. De Minister vindt zich geen specialist om beslissingen te nemen, maar heeft met zijn huidige selectie (het uitvoeren van een wetgeving) heel wat spelers niet op het veld gezet. Hoe kan het kabinet dan toch op een goede manier beslissingen nemen als ze geen specialist zijn?

Als argumentatie wordt aangebracht dat ze met alle noodzakelijke spelers overleg hebben gehad. Vanuit ons perspectief kunnen we alvast meedelen dat we zelf hebben gevraagd om mee aan tafel te mogen zitten, en dat we veelvuldig hebben moeten aandringen. Tijdens dat overleg geven de anderen aan de tafel zelf toe dat ze ons niet kennen. We hebben dan nog één keer aan tafel mogen zitten. Wanneer de beslissing is gevallen. Het lijkt ons dat hier is gehandeld vanuit een beperkte kennis van het dossier en met één gesprekspartner, sterspeler, die heel veel invloed had, namelijk de BFP.

Nu moeten we ons als analist wederom neerleggen bij de selectie. Wel geven we graag enkele adviezen mee aan de bondscoach en aan de gemeenschapsbondscoaches (Vlaanderen en Wallonië).

  • Durf zelf nog een invulling te geven aan de ondersteunende beroepen en bewaak ten allen tijde dat alle spelers mee aan tafel mogen zitten bij de discussie over de selectie van de ondersteunende beroepen. Anders worden dezelfde fouten van de huidige selectie opnieuw gemaakt. Als het dossier verder loopt zoals het nu gelopen is, moeten we ons veel zorgen maken. We kunnen maar hopen op de inschikkelijkheid van de psycholoog, waar we nu volledig afhankelijk van zijn.
  • Ga in overleg met uw gemeenschapsministers van onderwijs om beleid af te stemmen op elkaar. Dat is uw taak als Federale Regering.

Aan de gemeenschapsbondscoaches raden we aan om bij de eerstelijnspsychologische functie na te denken welke opleidingen er zijn, welke competenties iemand nodig heeft en vanaf welk moment deze ingezet moeten worden. Durf ze ook te koppelen aan het EQF-model. We zagen een interessant voorstel van het KCE (organisatie- en financieringsmodel voor de psychologische zorg), waarbij er sprake is van groei in specialisatiegraad. Binnen dit rapport geeft het KCE ook aan dat de psychologisch consulent met zijn unieke beroepscompetenties, naast het louter “opvangen van een stijgende hulpvraag”, een heuse meerwaarde aanbiedt. Wij zijn benieuwd of de gemeenschappen hun beslissingen evidence based kunnen maken en niet vallen voor de retoriek van één sterspeler. De eerste match is gespeeld, gelukkig kunnen er in een volgende match andere spelers geselecteerd worden. Dit in het belang van de cliënt, de belastingbetaler en alle geestelijke gezondheidszorgspelers.